Het kleinste feest

Tekst: Rudolf Hecke

Foto: Eva Asdou

Met trommels en bellen staan ze voor de grote poort: dé feestdagen. Maar soms worden grote bliksemschichten in helderheid overtroffen door een klein vonkje dat geen uitspansel als canvas nodig heeft om op uit te pakken, maar in ieders binnenste voor betaalbare warmte en licht zorgt. Je hoeft niet te schreeuwen ‘waar is dat feestje?’, je weet waar het feest is en niemand heeft daar zaken mee.

Het is feest als ik terugdenk aan mijn moeder, de kleine heldendaden die ze verrichtte waardoor mijn kinderjaren oplichtten. Onze halfjaarlijkse uitstap naar Brussel. Met de trein tot in ‘de Nord’ en dan naar de rue Neuve waar ze haar oogjes uitkeek naar de prachtige artikelen in de uitstalramen. De feestkledij waar ze als jong meisje nog mee aan genaaid had in een atelier eveneens in Brussel, tot ze trouwde en ik geboren werd. Ik kreeg ook telkens een ‘kadoke’ waarbij mijn moeder (we waren een arbeidersgezin, de fondsen beperkt) iets deed waar ik nu nog steeds versteld bij sta, wat een lef. Ze prutste van een goedkoper product het prijsetiket af, smokkelde het op iets duurders, behield haar cool aan de kassa en kwam er steeds mee weg. De timide, angstige vrouw groeide daar in de speelgoedwinkel van de hoofdstad uit tot een verzetsstrijdster die alleen genoegen nam met het beste voor haar enig kind. Zo werd ik op een keer eigenaar van een heuse elektrische racebaan en of het toen feest was!

Dichterbij dan de hoofdstad was Leuven, daar trokken we halfmaandelijks naartoe met de lijnbus, ‘de 358’. Afstappen aan ‘den Blaanhoek’, Leuvens voor Blauwe Hoek waar zich een bakkerij met die naam bevond. Er stonden drie tafeltjes waar je ter plekke een patéke kon nuttigen. Zij at steevast een Merveilleux gebakje met slagroom en ik de mokka tegenhanger, de romige inzet van het feest. Het hoogtepunt voltrok zich in Ciné Rex, de tot de verbeelding sprekende bioscoop met gouden doek voor het scherm. En uiteraard mocht ik dan de film kiezen. En zij onderging anderhalf uur voorbijrazende ‘koersauto’s’ in Steve Mc Queens ‘Le Mans’, en gunde mij dat feest met hoofdletter F.

Maar feest droeg soms ook een bizar masker als moeder uit de keukenkast verstopt achter het koffieservies een wit etuitje plukte. Ik was getuige, ze deed het als we alleen thuis waren, en dat waren we vaak, mijn vader was steeds aan het werk. Het bleken sigaretten van het merk Belga. Met een ronde Belgische vlag erop. Veel later ontdekte ik dat die tijdens de oorlog verboden waren door de bezetter, ze wakkerden verzet aan. En ze stak er een op, haar hand door de gleuf van de achterdeur. Mijn verbaasde blik beantwoordde ze dan steeds met ‘af en toe heeft mama dat nodig’. Het was ons geheim. Dat clandestiene kleinste feest waar mijn mama zichzelf ontdaan van regelmaat op uitnodigde.