Rudolf Hecke, de Vlaming die biograaf werd van Serge Gainsbourg

Tekst: Rudolf Hecke

‘Gainsbourg was een gever die tegelijk niets is vergeven.’ is steevast de openingszin van mijn lezingen over het fenomeen. De geniale woordkunstenaar, componist, die op zijn eentje het Franse chanson uit de geitenwollen sokken lichtte en het tot in Azië en Amerika naar de hoogste sporten van de hitladders katapulteerde. Een duivel-doet-al, workaholic, hedonist, idealist, aquoiboniste, nachtbraker, trieste grappenmaker, provocateur, acteur, regisseur, verleider, minnaar en grootste vijand van zichzelf. De timide man die zichzelf ontdubbelde en zijn vuilbekkend alter-ego Gainsbarre live op tv Whitney Houston wou laten neuken. De vader die in zijn testamentlied ‘Hey man amen’ zoon Lulu vraagt om netels op zijn graf te plaatsen. Geen bloemen, plaats een afschrikmiddel op mijn zerk. Staag in tegenspraak met zichzelf en immer zijn woord getrouw. Een combinatie die brandstof zuipt, maar die bezat hij in overvloed, steeds op zoek naar de vlam uit een aansteker, bij voorkeur een Zippo, om te knallen.

Dertig jaar geleden werd zijn lichaam gevonden aan de rand van de matras die nagenoeg heel zijn slaapkamer in beslag neemt in zijn zelfverklaarde hôtel particulier, rue de Verneuil 5bis, Parijs. Zijn vuisten geopend, wat er op wees dat hij de dood had verwelkomd. Voldoende gegeven, het was volbracht. De hartpil die hij ‘vergat’ te nemen ostentatief op een dienblad in de keuken naast een fles exquise wijn. Een verwijzing naar zijn mentor Boris Vian, beiden leefden om ter hardst en om ter hartst.

Gainsbourg was een gul mens, dankbaar dat Frankrijk hem als zoon van Russische bootvluchtelingen onderdak bood, bereid om te retourneren. Wie bij hem aanklopte met een verzoek zag dit ingewilligd, een hoogopgelopen tandartsrekening, een nieuwe fiets, een warme maaltijd… in zijn onafscheidelijke Vuitton case zat een rolletje Pascals, bankbiljetten van 500FF die hij uitdeelde aan wie er behoeftig uitzag of gewoon aan wie hem een vriendelijk woord toeschoof. Naarmate hij ouder wordt en de aftakeling toeslaat, zal het ook een manier zijn om genegenheid te kopen. Hij werd inmiddels desgelijks gehaat in Frankrijk.

Photo n°38

Je bent voor of tegen Gainsbourg. Daar heeft zijn dood niets aan veranderd. Toen ik ten tijde van de terroristische aanslagen in Parijs verbleef voor de research van mijn tweede Gainsbourg-biografie begaf ik me naar het politiecommissariaat waar hij talloze keren de onaangekondigde gast was die Champagne meebracht in ruil voor het dragen van een kepie, het opspelden van een badge en een rondrit in een politiewagen mét blèrende sirene! Het was omgevormd tot een versterkte burcht: zandzakjes, bewakers met helm, kogelvrije vest en geweer in de aanslag. Ze volgden argwanend mijn bewegingen, ik stapte op hen toe, stak mijn Gainsbourg-boek op, wees ernaar en riep uit ‘Je suis le biographe Flamand de Serge Gainsbourg’. Geweren werden neergezet, helmen verwijderd, sigaretten en aansteker opgediept, lachende gezichten van jonge kerels die me toevertrouwden: ‘Dan moet je bij de oude krokodillen zijn, zij weten er alles over, maar het is zondag, vandaag werken die niet’. Gainsbourg opent nog steeds deuren, en weet ze evengoed te sluiten. Het gebeurt dat ik bij de gevel van zijn huis sta -daar sta je nooit alleen- en er Parijzenaars stoppen, raampjes neerlaten en verwensingen spuien. ‘Die stinkerd, we zijn er van af, scheer jullie weg, bande de cons!’.

 
Ze hebben geen idee dat hun gedrag inherent is aan Gainsbourgs wereld en mee in stand houdt, de sukkelaars. Bij leven reeds werd zijn gevel niet louter versierd maar ook beklad met verwensingen. Op een keer sprak een voorbijgangster Gainsbourgs buurman, Michel Piccoli aan: ‘Hier woont toch die gedrogeerde?’. Waarop de acteur antwoordde ‘Het is nóg erger mevrouw, hij neemt niet eens drugs!’. Gainsbourg grijnst in zijn graf bij elke belediging aan zijn adres. Het was trouwens z’n laatste wens dat niets in zijn huis van plaats mocht veranderen nadat hij de overtocht naar les volutes bleues had gemaakt en aan de havanna’s zat met de Goden (hij sprak steeds in het meervoud over hen, om er zeker geen te schofferen). Dertig jaar na zijn verscheiden staat het er nog steeds onaangeroerd en ontoegankelijk voor het publiek bij. Slechts een handvol gelukkigen heeft er een voet binnen gezet. Nederig beken ik als enige Vlaming tot dat selecte genootschap te behoren.

 
Hoe dat gekomen is? Tijdens een lezing in het Bierbeekse cultuurhuis zat er een vreemd gezelschap op de eerste rij. Strak in het pak, onberoerd. Na de voorstelling wou een van hen me ontmoeten. Hij sprak me aan in het Frans: ‘We hebben niets verstaan van wat je hebt verteld, maar… il était là!’. Ik had Gainsbourg op het podium gezet, met passie en pudeur. Het gezelschap behoorde tot de inner circle van Serge en was vanuit Parijs overgekomen getriggerd door mijn eerste boek waarvoor ik twee maand in Paname had doorgebracht en nagenoeg iedereen geïnterviewd die een nauwe band had met hem. ‘Dimanche, midi, 5bis.’ Sprak de man nog en verdween. Dat kon maar één ding betekenen, ik werd uitgenodigd om Serge’s best bewaarde geheim te betreden. Die zondag stond ik met hamerend hart voor de iconische gevel. Klokslag twaalf werd de deur achter het zwarte hek geopend en verscheen Jean-Pierre Prioul, Serge’s laatste majordome in de opening. Onmogelijk te beschrijven wat er door me heen ging, ik stamelde ‘Je suis…’ maar kon niet meer op mijn naam komen. ‘Oui je sais.’ grijnsde de man en wees naar de deurbel waaromheen ik bij elk gevelbezoek een gedateerde boodschap en mijn naam had geschreven. De meeste staan er nu nog op. Ik betrad het heiligdom der heiligdommen. Dit had een onoverkomelijke ontgoocheling kunnen zijn maar het werd een openbaring. Er drong zich een zekerheid op: hij leeft. Hij is even om sigaretten, even de hoek om. Het huis wacht op hem, is hem trouw gebleven doorheen de dood. Van de versuikerde snoepjes voor Lulu tot zijn laatste sigarettenpeukjes in de asbak op de Fender Rhodes, alles is gebleven zoals op die laatste avond. De tijd verstold, zijn tijd worden. Het is Gainsbourgs wereld en wij leven erin.

 
Ik vertoefde er reeds in na onze ontmoeting in 1985, een onaangekondigd treffen in de catacomben van Vorst Nationaal waar we beiden van opkeken. Oog in oog met Gainsbourg die even Gainsbarre had achtergelaten op het podium om zuurstof te happen doorheen een ongefilterde Gitane. Hij leed aan immense podiumvrees, optreden zonder niet af en toe de schijnwerpers te ontvluchten en zijn muzikanten aan het woord te laten lukte niet. Eens duurde die adempauze veertien jaar! Ik maakte het optreden mee vanaf de eerste rij tot de jonge vrouw naast mij instortte, ik haar ondersteunde en we samen door potige securityleden over de dranghekken werden getild en richting backstage verwezen. Security stond in die tijd nog voor improvisatie. Daar bevond ik me dan alleen met in mijn armen een bewusteloze vrouw. Tot er een man in jeanspak op ons kwam afgelopen. De rest van het verhaal vormt de opening van mijn Gainsbourg-debuut dat zevenentwintig jaar later verscheen.

 
Al die jaren kocht ik alles wat er werd gepubliceerd over Gainsbourg, meters literatuur, zonder uitzondering van de hand van Franse auteurs. Terwijl ik stapels anekdotes over Serge’s passages in België en Nederland had verzameld en ze louter vertelde aan artiesten die in mijn opnamestudio aan de slag gingen. Tot ik besloot ze neer te schrijven. Ik werkte twee jaar aan het boek, leefde deels in Parijs en deels thuis waar Gainsbourg mee aan tafel zat en van zijn 102 (een dubbele pastis 51) slurpte. Het was de enige manier tot verdriet van mijn gezin. Met het resultaat stapte ik op voorzet van vriend en schrijfbroeder Robert Van Yper naar uitgeverij EPO. De kans dat het daar en voor hetzelfde geld bij alle andere uitgeverijen fout liep was zeer reëel, twee jaar van mijn leven aan de haal… Maar dat gebeurde niet. ‘Gainsbourg’ het eerste boek over het Franse fenomeen van de hand van een Nederlandstalig auteur was een feit. Ik mocht zelfs in de privécollectie van Herman Selleslags, de iconische Antwerpse lichtbeeldkunstenaar die Gainsbourg vaak fotografeerde, op zoek naar illustraties. Ik ben al die mensen eeuwig dankbaar. En ik besef heel goed, om met de woorden van Dirk De Wachter (die later meewerkte aan mijn debuutroman Wondenland) te spreken ‘Je moet ook chance hebben in het leven’.

 
Er volgde een uitgebreide lezingtournee en ik werd geconfronteerd met vragen uit het publiek of de door mij aangehaalde locaties nog te bezoeken waren. Dit leverde stof op voor een tweede boek ‘Parcours Gainsbourg’ waarvoor ik weer onderdook in Parijs en alle plaatsen waar Serge zijn voetafdruk plantte in kaart bracht. Het resulteerde in een reisgids aan de hand waarvan de lichtstad op een alternatieve manier kan worden beleefd. Restte nog een diepgaande doorlichting van zijn werk. De trilogie werd in 2020 gecompleteerd met ‘Tekst en uitleg’. Ik heb getracht de geheimen van al zijn teksten te onthullen, de slinkse valkuilen, dubbel bodems, vermaskerde verwijzingen, zijn lumineuze stijl. Met dat boek op schoot zijn oeuvre beluisteren en van verbazing in verbazing vallen, dat wou ik de lezer bieden. In volle lockdown, verstoken van lezingen heb ik tenslotte ‘Gainsbourg, Paris-Bruxelles-Amsterdam’ geschreven ter gelegenheid van zijn dertig jaar overlijden. Het werd in 2021 door uitgeverij Gremèse uit Parijs gepubliceerd. Mijn debuut als biograaf in Frankrijk was een feit.

 
En wat nu? Komt er nog een boek? Het verhaal van Gainsbourg stopt nooit. In maart zal zijn museum in Parijs de deuren openen. Voor het eerst wordt zijn huis, zij het in gelimiteerde mate, opengesteld voor het publiek. Ter gelegenheid hiervan zal mijn podcast, vier afleveringen van een uur over Gainsbourg in samenwerking met productiehuis Sonhouse worden gereleaset. En de lezingentour loopt door. Gainsbourg fort rêveur!

 
Boeken en Lezingen: www.rudolfhecke.be